Meditatie
Velerlei genade
En de elf discipelen zijn heengegaan naar Galiléa, naar den berg, waar Jezus hen bescheiden had. En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen twijfelden.
Mattheüs 28:16-17
Vernederende genade
Eén en andermaal is tot de discipelen gezegd dat zij na de opstanding des Heeren naar Galiléa moesten gaan: door de Heere Zelf, op weg naar Gethsémané; door de engelen aan het graf, waar de vrouwen de opdracht kregen om de discipelen te boodschappen dat de Heere hun voorging naar Galiléa. En ook de Heere, Die onderweg aan de vrouwen verscheen, sprak: “Boodschap Mijn broederen, dat zij heengaan naar Galiléa, en aldaar zullen zij Mij zien.” Waarom wordt zo herhaaldelijk en met klem gezegd dat de discipelen naar Galiléa moeten gaan? Daar in Galiléa wil de Heere Zijn jongeren onderwijzen. Geschiedden Zijn verschijningen in Jeruzalem, in Galiléa vonden de onderwijzingen plaats. Waarom in Galiléa? Uit Galiléa zijn de discipelen door de Heere geroepen; Galiléa is de plaats van hun afkomst, en nu moeten de Zijnen naar de plaats van hun afkomst terug om nader bekendgemaakt te worden met het werk en de Persoon van Christus, door Wie zij krachtig zijn geroepen en Die zij drie jaren lang gevolgd hebben als hun grote Leraar. Uit Zijn prediking hebben zij Godskennis en zelfkennis opgedaan, maar nu moeten zij terug naar Galiléa, naar de plaats van hun afkomst, naar het land van duisternis en zonde, om daar te leren dat Christus voor de voornaamste der zondaren genade heeft verworven. Wat handelt de Heere toch wijs met Zijn jongeren: terug naar Galiléa, naar hun afkomst, waarbij de Heere hen komt bepalen. Zulke mensen kunnen later nooit meer hoogvliegers worden.
Door de vernederende genade krijgen des Heeren kinderen in te leven vanwaar zij zijn gekomen, uit wie zij zijn geboren. Zulke mensen worden vernederde mensen, die laag aan de grond worden gehouden door het levendige besef wie zij zijn in zichzelf: zondaren en schuldenaren, onrein van afkomst door de ongerechtigheden. Hebt gij uzelf zo al leren kennen? Of gaan we nog als eigengerechtige en godsdienstige mensen door de wereld op weg naar de rechterstoel des Heeren, om daar te ontdekken dat we voor God en in de eeuwigheid geen bestaan hebben? Welgelukzalig zo wij met de discipelen naar onze afkomst worden teruggeleid en in te leven krijgen wie wij zijn. Aan zulke armen en nooddruftigen, die in de vernedering liggen, kan de Heere Zijn onderwijzende genade kwijt.
Onderwijzende genade
Gedurende de veertig dagen tussen Christus' opstanding en hemelvaart heeft de Heere Zijn jongeren onderwezen. In Handelingen 1:3 lezen we: "Zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan." Inwendig geroepen door de Heere zijn ze de grote Leraar drie jaar lang gevolgd en onderwezen in de leer van het welbehagen Gods in zondaren. Uit de prediking en uit de wandel van Christus hebben zij Godskennis en zelfkennis opgedaan. De gangen achter Christus zetten hen in de schuld en in deze weg is Christus hun als Zaligmaker geopenbaard. Doch een schuldige ziel, met een geopenbaarde Christus, is nog geen verloren mens met een geschonken Middelaar. Die gang moesten de jongeren nog maken. Zij moesten de verlorenheid nog inleven, om de stervende en verlossende liefde van Christus te leren benodigen en te ontvangen. Maar hoe krijg ik de Christus zo nodig? Door de prediking van de Wet, waarin God betaling eist en door de prediking van het kruis, waar ik leer dat ik met al het mijne de dood in moet. Lezers, waar dit op ons afkomt: God in Zijn betalende eis, en het kruis dat mij leert dat ik met alles de dood in moet, daar gaan we onder en worden we één plant met Christus in de gelijkmaking Zijns doods. Maar o wonder, ook één plant in de gelijkmaking van Zijn opstanding. Daar waar wij verdwijnen gaat Christus verschijnen en wordt Hij ons geschonken als betalende Borg en Middelaar, door een verzoend God en Vader. In deze weg wordt de vrijspraak ons geschonken met bewustheid van het hart en krijgen we in te blikken in het eeuwig liefhebbend Vaderharte Gods; verwondering gaat dan het hart vervullen. In deze heilgeheimen zijn de discipelen onderwezen. Hebt u deze wonderlijke zaken reeds leren kennen, door de lerende Christus in de kracht Zijner opstanding? Dat loopt hier reeds op aanbidding uit.
Verwonderende genade
"En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen twijfelden."
Daar zijn de elf discipelen op de berg, waarvan er tien in Hem geloofd hebben op de avond van de opstandingsdag. En van die elf twijfelden er nu weer. Wat zijn Gods kinderen toch twijfelaars. Nee, van die twijfel hebben de mensen met een stijl geloof geen last; hun geloof staat altijd op dezelfde hoogte. Net als een klok die altijd dezelfde tijd aangeeft, maar dat komt omdat hij stilstaat en er geen leven is. Ook in de tekst zien we echter weer dat de discipelen door de twijfel en bestrijding heen in diepste verwondering en aanbidding terechtkomen. Twijfel, ongeloof, bestrijding... ze zijn Gode onterend en laten een droefheid na. Maar dat blijft niet zo. Het geloof gaat weer doorbreken door de bediening des Geestes en waar dit geschiedt, zinken we in verwondering en aanbidding aan de voeten des Heeren neer. Dan is het: "Mijn ziel maakt groot den Heere." O, dat zinken in de stroom van vrije genade. Daar wordt Zijn Naam groot gemaakt en wordt van des Heeren grote wer- ken gesproken: De Heere is waarlijk opgestaan. O Sion, dat dit veel uit uw mond en hart beluisterd mag worden, want die Vorst der aard' is alle hulde waard. Houd aan in al uw strijd tegen de vijand van binnen en van buiten. Weldra is de afreis daar. Dan zullen we Hem, Die verzoening heeft bereid en het leven schenkt niet meer zien door het geloof, maar door aanschouwen; in het land van de eeuwige vrede.
Wijlen ds. J. Catsburg