• 2020-01-01 15_27_53-Foto's.png
  • Kerk1.jpg

Welkom op website van de Hersteld Hervormde Gemeente te Vriezenveen

Uit genade zalig geworden

Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme”.
Efeze  2 : 8 en 9.

Uit genade zijt gij zalig geworden. Deze eerste woorden heeft Paulus ook in vers 5 genoemd, tussen haakjes, als een onderbreking van zijn zin. Nu komt Paulus er op terug, omdat hij het verder zal gaan uitwerken. Die genade is de enige oorzaak van het behoud van de Efeziërs. Diezelfde genade bewerkte ook dat de Efeziërs in Christus leerden geloven. Terwijl Paulus aan de ene kant benadrukt dat Gods genade alleen de bron van de zaligheid is, benadrukt hij tegelijk dat wij er slechts in delen in de weg van het ware geloof. Dat is een geloof, zo belijden wij met de Heidelbergse Catechismus, waardoor wij verenigd worden met Christus en al Zijn weldaden aannemen. Dat wil zeggen, met meer of minder aanvechting, als een verloren zondaar in uzelf, door de kracht van de Heilige Geest en op grond van het Woord, komen tot deze Zaligmaker. Al is het nog zo bestreden, u neemt toch de toevlucht tot deze Borg en Zaligmaker, zoals Hij in het evangelie verkondigd wordt. In dat geloof en in de oefening van dat geloof ligt een vast vertrouwen, wat de Heilige Geest door het evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen maar ook mij, vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid door God geschonken is, uit louter genade, alleen om de verdienste van Christus wil. Paulus voegt er aan toe: en dat niet uit u, het is Gods gave.

Waarom schrijft Paulus dit erbij? Hij wil niet dat de Efeziërs het geloof aan zichzelf zouden toeschrijven, alsof dat geloof bij henzelf vandaan komt. Want zo is het niet. Let u erop, Paulus is hier heel beslist. Hij schrijft helemaal niets van het geloof toe aan de mens. Het is Gods gave. En Gods gave vult niets aan, maar geeft alles. Zo blijft het staan: Uit genade zijt gij zalig geworden. Want ook het geloof is uit genade geschonken.

Iemand vraagt: Maar dan kunnen wij er toch niets aan doen dat wij niet geloven kunnen? Als het geloof dan een gave van God is, kunnen wij het toch niet zelf grijpen? Wij kunnen het geloof toch zo maar niet pakken? Dat kunt u ook niet. Maar u mag het ongeloof niet verdedigen. U mag het ongeloof niet vergoeilijken. U mag uzelf ook niet verontschuldigen vanwege uw ongeloof. In de Dordtse Leerregels hoofdstuk 1 artikel 5 komt deze tekst uit Efeze 2 terug. Wat hebben onze vaderen in dit artikel nog meer gezegd? De oorzaak of schuld van dat ongeloof, gelijk ook van alle andere zonden, is geenszins in God, maar in de mens. Het ongeloof is een zonde, het ongeloof is de grootste zonde, de bron van alle andere zonden. Verder dan ongeloof kunnen wij het niet brengen. Hebt u daar met schuld en smart weleens iets van gezien? Het geloof houdt Gods Woord voor waarachtig, maar het ongeloof houdt God voor een leugenaar. Het geloof ziet zichzelf als een arme zondaar die niets heeft, maar in het ongeloof denken wij dat wij rijk en verrijkt zijn. Voor het geloof is Jezus de Schoonste van alle mensenkinderen, maar het ongeloof ziet in Hem geen gedaante van heerlijkheid. Het geloof wil zichzelf uitleveren aan de Heere, maar het ongeloof sluit de deuren van het hart toe, want het ongeloof geeft zich veel liever over aan de wereld en de zondedienst. Van dat ongeloof hebben onze Dordtse Leerregels gezegd: De schuld ervan is niet in God, maar in de mens. Kreeg u daar oog voor, door het ontdekkend licht van de Heilige Geest? Wanneer wij nu geleerd hebben dat wij helemaal geen geloof hebben en ook geen geloof kunnen voortbrengen en gezien hebben hoe diep het ongeloof wortel geschoten heeft in ons hart, dan zien wij in onze tekst het evangelie! Het geloof is Gods gave. Dat is puur evangelie! Want waar er niemand is die naar God vraagt, komt de Heere tot u met Zijn Woord. Het geloof is een gave en de Gever van die gave leeft! Hij roept, Hij nodigt, Hij vermaakt, Hij lokt. En u leeft ook nog in het heden der genade onder de verkondiging van het Woord. Als wij een ernstige kwaal zouden hebben en u zou een dokter weten die al velen behandeld heeft, dan is alle valse lijdelijkheid weg. U zou naar die dokter gaan en zo spoedig mogelijk uw nood voor hem uitstorten. Nu getuigt het Woord van de nood van uw ziel. Dat Woord komt tot u in de prediking. En uw geweten stelt u schuldig. Weet de hemel van uw vragen, van uw bedelen, van het uitstrekken van de lege zondaarshand naar omhoog? Het is niet van de Heere wanneer wij even koud en kil als altijd met onze armen over elkaar blijven zitten, zonder enige worsteling aan de troon van Gods genade. Want nogmaals, het geloof is een gave en de Gever van die gave leeft. En Hij roept, Hij nodigt, Hij vermaakt, Hij lokt! O, wie zo voor de Heere neer mag vallen, als een schuldenaar, als een verlorene, in de erkenning van Gods recht, smekend om genade, die zal gehoor ontvangen, op grond van vrije genade alleen.

Paulus voegt er nog iets aan toe in vers 9: niet uit de werken, opdat niemand roeme. Hier laat de apostel zien dat hij zijn eigen hart heeft leren kennen. Want wat wil een mens zo graag? Roemen. Dat betekent hier, roemen in jezelf. Prat gaan op eigen kennen en kunnen. Laten wij eerlijk zijn, hier zit zoveel op vast in ons leven. Want als u voor de Heere neer mag vallen, als een schuldige, als een verlorene in uzelf, in de erkenning van Gods recht, smekend om genade, waar kunt u dán nog in roemen? In iets van uzelf? Door alles wat van mij is, haalt de Heere een grote streep. Dan blijft alleen genade over. En de roem van genade is alleen in God. Want genade is pure genade, vrije genade, soevereine genade. De Heere is het niet verplicht om Zijn gave te geven. Dan blijft alleen het wonder over. De Joden aan wie Paulus schreef, wilden telkens maar hun eigen werken er tussen schuiven. Maar ook de heidenen aan wie Paulus schreef, dat betrof het grootste deel van de Efeziërs, ook zij wilden graag iets doen. O, wat heeft een mens toch hoge gedachten van zichzelf, alsof zijn werken iets bijdragen. Wat heeft een mens tegelijk lage gedachten van Gods rechtvaardigheid, alsof God genoegen zou nemen met onze goede werken. Zolang wij op dat spoor staan, zit het ons dwars dat Paulus schrijft dat het geloof niet uit u is, maar alleen Gods gave. Maar wanneer Gods Geest ons als het ware afbreekt, en wij niets meer over houden dan een hart waar van alles uit voortkomt aan zonde, onreinheid en schuld, maar waar geen kruimel geloof uit voort te brengen is, dan leren wij verstaan dat genade een gave is. Het geloof is een gave en de Gever van die gave leeft. Hij roept, Hij nodigt, Hij vermaakt, Hij lokt! En u leeft ook nog in het heden der genade onder de verkondiging van het Woord. Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil en troostrijk Woord, verhardt u niet, maar laat u leiden!

Ds. P.J.T. van den Herik

Go to top