In lijden
“Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde”.
Jakobus 5 : 13 a
Zolang de zonde er is, zal er lijden zijn. De zonden brengen wonden. Als onze zonden onze wonden worden, dan zijn we bij de oorzaak van het lijden. Er is geen betere raad dan die Gods Woord hier geeft voor de lijdenden: “Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde”. Denk niet dat dit nu vanzelfsprekend is en dat het vanzelf gaat, want bidden is tot God gaan met al onze smart en moeite. En dat houden we nu juist voor het laatst. Vóórdat wij onze zaak eens aan Hem voorleggen, zijn we al aan veel adressen geweest. Het eerste wat we behoren te doen, houden we voor het laatst.
“Is iemand onder u in lijden?” Dat hij niet klage. Dat hij geen zelfmedelijden hebbe. Dat hij zijn leven niet verwense. Dat hij geen schuld bij een ander zoeke. Dat hij geen afleiding zoeke in zondig genot. Dat hij niet te laag kijke of dat hij de hemel uitdage, maar dat hij bidde. Dat hij op de knieën voor God valle en dat hij er mee in de laagte kome. Opdat het lijden voor hem een middel worde om de Heere daarin te vinden. Want God aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Zijn hand geve.
Kan het klagen helpen? Kan zelfmedelijden verder brengen? Kan de zelfhandhaving er bovenuit brengen? Kan een afleiding ontlasten? Kan een mens de last overnemen? Kan een gebalde vuist het leed uit de lucht slaan?
Kan iemand tegen de wil van God vechten?
Al deze dingen -en nog veel meer- zijn het eerste wat wij in het lijden doen. Maar we kunnen de last toch nérgens kwijt dan bij Hem alleen, Die de last heeft opgelegd. En de Heere doet dat niet uit lust tot plagen. De Heere slaat niet óm te slaan. God slaat altijd om naar Zich toe te slaan. Daarom staat er:
“Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde”. Alleen dáár komt een dwaas en schuldig mens op zijn plaats. Daar is het ook de beste plaats. Daar wil de Heere hem hebben, want Hij zegt: “Stort voor Mij uit uw ganse hart”. Er is geen ongelukkiger lijden dan een verzwegen lijden. Er is geen zwaarder last dan een last waar u geen weg mee weet.
“Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde”. Om wat moet er dan gebeden worden? Om wegneming van het leed? Och, in dat opzicht zijn er bidders te veel. Wat zijn er veel bidders die alleen bidden om maar van de last af te komen. Maar dat is het ware bidden niet. De Heere is geen noodgod.
Toch staat er: “Dat hij bidde”. Dat wil zeggen: Dat hij bidde om genade. Dat is wel het beste, omdat elk lijden een vrucht van de zonde is. Dat hij bidde om berusting, omdat het niet van mensen is aangedaan. Dat hij bidde om troost, omdat de tegenspoed met God béter is dan de voorspoed zonder God. Dat hij vóór alles bidde om een gebed, omdat hij van zichzelf een biddeloos mens is.
“Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde”. Want dát alleen kan stil maken. Het opzien naar Boven gaat gepaard met het afzien van het lijden beneden. Het geeft ook verlichting, al zou het lijden zelf zwaarder worden. Want het geeft ook overname bij de biddende Hogepriester, Christus, om in Hem een lijdende Borg te vinden. Daar verliest u uw zelfmedelijden!
“Is iemand onder u in lijden?” Lijden breekt af. Lijden sloopt een mens. Het kan zelfs tot wanhoop brengen. Alleen maar lijden is een ramp. Maar biddend lijden is een zegen. Biddend lijden verdiept, dat heiligt, dat geeft winst voor de ziel en voor de eeuwigheid. Dat doet zelfs roemen in de Heere, omdat op de knieën een God gevonden wordt, Die méér is dan alle lijden. En overal waar God is, daar is het goed. Het bidden in het lijden loopt uit op het danken onder het lijden.
Iemand die in lijden is, zegt: “Maar ik kan niet bidden ….” Ja zo kan het ook zijn. Het hart kan zo gesloten zijn dat er geen gebed uit kan. Het kan zijn alsof de hemel gesloten is, zodat er geen gebed door kan. Maar, de woorden “is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde” worden niet gezegd tot degenen die bidden kunnen. Dit troostwoord geldt nu juist voor hen, die het niet kunnen. De Heere zou zo in Zijn Woord niet spreken, als er bij Hem geen gebedsgenade was!
Ds. F. Bakker