• 2020-01-01 15_27_53-Foto's.png
  • Kerk1.jpg

Welkom op website van de Hersteld Hervormde Gemeente te Vriezenveen

Een afgebroken zin
 

“Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN

zou zien in het land der levenden …”.            

Psalm 27 : 13a


Hier hebben we te doen met een zin die niet af is. Onze statenvertalers hebben op de plaats waar de drie puntjes staan wel vertaald “ik ware vergaan”, maar in het Hebreeuws staat dat er niet. De psalmdichter heeft het dus niet gezegd. Daarom staan de woorden “ik ware vergaan” ook schuin gedrukt in onze Bijbel.

De vertalers hebben de zin afgemaakt en daarmee hebben ze willen uitdrukken hoe vreselijk het voor David toch had moeten zijn, indien hij niet had geloofd.

‘Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden…’ Omdat deze zin niet af is, vragen we: ‘Wat dan, David?’          

Maar David geeft geen antwoord. Hij kan het niet onder woorden brengen hoe erg het in zijn nood zou zijn zonder het geloof.

Er staan in de Schrift wel méér zinnen die opeens afbreken. In Genesis 50 zeggen de broeders tot Jozef: ‘Als hij ons al het kwaad dat wij hem aangedaan hebben eens zou vergelden…’ Verder komen ze niet, want ze kunnen het niet uitspreken wat hun dan zou kunnen overkomen. Die niet afgemaakte zinnen zijn er ook in ons aller leven. Een vader en een moeder staan aan het ziekbed van hun kind en zeggen: ‘Als we dat kind eens moesten missen…’ Niemand zal dan vragen hoe erg dát zou zijn. Er zijn van die zinnen die een mens niet kán afmaken, omdat de smart té groot zou zijn om uit te spreken.

Geliefden, wat is de psalmdichter van Psalm 27 dan toch gelukkig met al z’n ongeluk. Hij weet nu nog des te beter wat hij aan zijn God heeft. Dat is nu nog zo. Het is nog hetzelfde geloof in dezelfde God. Als dat geloof mag leven, dan zeggen ze ook met David: ’Als ik dát niet mocht weten…’ En dan kunnen ze niet uitspreken hoe diep ongelukkig ze zouden zijn als ze die Toevlucht eens misten. Ze kunnen ook niet zeggen hoe diep gelukkig ze zijn in het geloof.

Zo is het hier met David. O, als hij niet had geloofd! De smart zou niet te zeggen zijn. Wat voelt hij zich daarom toch diep gelukkig met dat geloof. Hij is gelukkig in het ongeluk. Hij heeft donkere wegen voor ogen, maar als dat alles eens was! Als hij daar nu eens niets boven had!

‘Zo ik niet had geloofd …’ Ja, dan zijn we in de grootste smarten in de Heere gerust, zoals het ergens anders in de psalmen staat. Let wel, er staat niet na de grootste smarten in de Heere gerust, want och, dan is het zo gemakkelijk om over het goede des Heeren te spreken. Zeker, dat mág ook wel en dat is de Heere waard. Maar het gaat erom bovenal in de grootste smarten dat geloof te mogen beoefenen. Ja, dan weten we wat we aan de Heere hebben, want dan doet de Heere des te meer zien Wie Hij blijft voor Zijn kind. Er is hier geen tong die bij machte is om uit te spreken dat ze met een God te doen hebben Die groter is dan de nood en de dood. De zinnen worden hier niet afgemaakt, want dat heil is te veel en te groot. Het is veel méér dan genezing. Het is veel méér dan aardse uitreddingen. Dat goede des Heeren in het land der levenden is oneindig veel meer. ‘Zo ik niet had geloofd…’ Ach nee, dat is niet om de waardigheid van het geloof. Het is niet om het geloof zelf. Het is omdat het geloof steun vindt in God. Niet in zichzelf! Och, wat is een kind van God in zichzelf? Dezelfde David heeft eens gedacht dat hij door de vijanden zou moeten omkomen. Dat geeft u misschien wel moed. Het geloof is gelukkig geen steunen in zichzelf, maar het is een leunen op God en een rusten in de armen van Christus.

Het geloof vindt alles buiten zichzelf in God en daarin ligt dat geluk. Dát kan de tong niet aan. Dan is het zwijgen ook beter dan het spreken.

‘Zo ik niet had geloofd …’

Toen mijn krachten bezweken en alle hoop ontviel.

‘Zo ik niet had geloofd …’

Dat God groter is dan de grootste smart.

‘Zo ik niet had geloofd …’

Dat de lijdende Borg in mijn lijden is gekomen.

‘Zo ik niet had geloofd …’

Dat God mij vasthoudt, ook al heb ik zelf geen kracht meer om te bidden.

‘Zo ik niet had geloofd …’

Dat God op de eeuwigheid aan werkt.

‘Zo ik niet had geloofd …’

Dat alles tot mijn zaligheid dienen moet.

‘Zo ik niet had geloofd …’

Dat God de Getrouwe blijft.

Wat dan? Och, het is maar beter de zin af te breken en te zwijgen.

Ds. F. Bakker

Go to top